vrijdag 28 oktober 2011

Albrecht Wallein, een feuilleton (VI), 28 oktober

2011 in het dorp W. 
Roos is 51 nu. Haar grootouders zijn alle vier al jaren geleden overleden en ook Thérèse is intussen al zes jaar geleden gestorven. Roos is daar nog helemaal niet overheen en treurt nog dagelijks om het verlies van haar moeder. Ze mist de lange gesprekken in de keuken, ze mist haar moeder, elke dag nog. Ze mist haar ouderlijke huis, de geborgenheid, de geur, de sfeer van haar "thuis". 

Papa heeft niet lang meer in het huis gewoond, hij kon de zorg, het onderhoud niet aan en is op een appartementje gaan wonen, al vrij snel na het overlijden van Thérèse, maar sinds een jaar verblijft hij nu in een rusthuis. Slecht te been geworden, érg slecht te been... maar nog wel bijzonder helder van geest. 

Roos bezoekt hem minstens twee keer per week. Op de derde verdieping, uitkijkend over het vernieuwde centrum van het dorp W. betrekt hij kamer 314. Roos schrok toen ze de eerste keer de namen van zijn medebewoners op die gang bekeek. Op de deur van 315 las ze immers " Albrecht Wallein". Die naam... 

Vandaag is ze de naam inmiddels al gewend. En ook het feit dat haar vader en Albrecht zowat onafscheidelijk zijn geworden. "Ja, Rozeke..." zei Albrecht haar eens op een keer " ge weet niet met wie ge samen oud gaat worden he, maar met uw vader kom ik goed overeen zenne! Weet ge da mijn vader en zijn ouders vroeger nog goed bevriend waren? Ja, die gingen zelfs samen op reis , he? Hebben ze daar nooit eens iets over verteld, uw bomma en uw bompa? Samen schilderen deden die! Juist hé, Dirk?" 

"Meneer Albrecht, dat is den drukker he, Roos! zegt haar vader. " Ge kent diene mens toch hé? De zoon van Corneel. Hebt ge die nog gekend? " "Nee," zegt Roos " meneer zijn vader is vrij jong gestorven he, papa,  maar zijn naam ken ik wel hoor..."

"Zie ze daar samen zitten, samen méér dan 170 jaar... en altijd maar babbelen over W. en hoe het vroeger in het dorp was. Het lijkt alsof er hen niks ontgaan is van wat er in dat dorp de afgelopen 170 jaar gebeurd is," lachte vanmiddag nog een van de verpleegsters. "Altijd zitten ze met z'n twee samen... het lijken wel broers..." 

Ja, denkt Roos, het lijken wel broers... 
Ze ziet geen enkele gelijkenis tussen Albrecht en haar vader, maar de idee dat het wel eens écht broers kunnen zijn en zij de enige is die dat weet, vindt Roos een bijzondere gedachte. 

Ze neemt afscheid van haar vader en van meneer Wallein en wandelt door het park dat voor het rusthuis is gelegen. Bij de ingang staat een bank. Roos gaat daar even zitten voor ze naar huis rijdt. Ze haalt een doorzichtige omslag uit haar zak, wrijft de enveloppe tussen haar vingers en kijkt naar de inhoud. In de envelop zit één zilverkleurig haar. Het was makkelijk om dat van de schouder van Albrecht af te halen bij het losmaken van zijn slab. Haar vader en Albrecht aten samen hun vieruurtje, een puddingkje, en Roos was zo vriendelijk om de verpleegster - de "verplààgster", zoals haar vader haar altijd noemt- te helpen. Nu blinkt het haar van de oude meneer Wallein in haar hand. In het ziekenhuis is het voor Roos, die daar zelf oogarts is een kleintje om nu voor 100 procent zekerheid te hebben over de vraag of er een bloedband is tussen beide mannen. Ze kan zonder problemen aan een van haar collega's vragen om dat te onderzoeken. Eindelijk zekerheid... Roos is dit al vaak van plan geweest, maar pas vandaag nam ze initiatief. Ze kijkt naar het grijze, glinsterende haar. 

En haalt het uit de envelop, draait het tussen haar duim en wijsvinger. Kijkt naar de derde verdieping en weer naar het grijze haar in haar hand. 
En blaast het haar weg. Zekerheid is plots helemaal niet meer belangrijk voor Roos. 
Ze rijdt, zingend in haar auto, naar huis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten