woensdag 26 oktober 2011

Albrecht Wallein, een feuilleton (II), 26 oktober

197O in het dorp W. 
Het meisje zit met haar moeder in de keuken. Roos is tien. Ze kan zich niks leukers voorstellen dan op woensdagmiddag bij mama in de keuken te zitten. Zeker nu het winter is en de verwarming op de achtergrond geruststellend ronkt. Steven, haar broer van twaalf, is buiten met de twee buurjongens gaan voetballen en ze hoeft zo de aandacht van mama nu even niét te delen. Jongens zijn wel érg stom, vindt Roos. En voetbal is ook stom. Dat zegt ze altijd heel beslist, haar mond in een nijdige rechte streep. Maar toch is papa ook een jongen en dan weer niét stom. Roos begrijpt dat niet zo goed. Hoe dat kan? Ze schuift het dan maar schouderophalend van zich af als wéér iets van "grotemensendenkwerk". En dat hoef je gelukkig nog niet te doen als je tien bent.

Roos breit een sjaal voor papa want hij is binnenkort jarig. Het moet een verrassing worden. Borrelnootjes op de hoek van het aanrecht. Op de keukentafel is daar geen plekje meer voor vrij. Roos vindt dat wel gezellig zo.

Mama is naaister en Roos wil dat later ook worden. Roos houdt van handwerken en kan dat goed op school. Net als mama. Ze kijkt naar de lap stof die haar moeder nu over de tafel uitspreidt. Papieren patroon erop. Gelig papier. Passen en meten zodat de jurk/jas/broek er op z'n voordeligst uit kan. Mama heeft spelden tussen haar lippen. Roos weet dat papa dat gevaarlijk vindt en daar telkens een opmerking over maakt. Maar op woensdagmiddag is papa niet thuis. Mama zégt wel elke keer "Ja, ik wéét het hoor, ik zal dat niet meer doen, " maar op woensdagmiddag lijkt ze dat helemaal vergeten te zijn. Roos vindt dat fijn; mama is ook een beetje lekker stoùt nu, denkt ze dan en lacht vol bewondering en inwendig plezier. Mama merkt dat niet op, die is te ingespannen met haar naaiwerk bezig.

Roos zal later oogarts worden en helemaal geen naaister, maar dat doet er voorlopig weinig toe. Het meisje is nu tien, kijkt op naar mama en wil worden wat zij is; naaister. En we laten haar voorlopig beter nog even deze illusie en haar droom, lijkt me. 

Als er geen haast bij is, mag Roos met een krijtje lijnen tekenen die mama heel precies aangeeft, of mag ze met een sterretje aan een steeltje lijnen tekenen over het gele papier... ook op heel precieze aanwijzingen van mama. Roos begrijpt nog niet zo heel goed waar het sterretje goed voor is, maar het hele "patronen uittekenen" heeft voor haar zo iets magisch dat ze denkt: "Misschien snap ik het gewoon later vanzélf wel, als ik groot ben. En zélf naaister ben." Dat is een leuke gedachte.

Aan één ding komt Roos helemaal nooit zelf te pas; dat is het moment waarop mama de schaar ter hand neemt en de stof verknipt. Dan krijgt alles zijn meer definitieve vorm, dan is er geen "tekenen" meer bij. De onderkant van de schaar schraapt dan tegen het tafelblad. Zacht als door boter glijdt de schaar door de wollen stof heen. En Roos houdt wel van de strenge en geconcentreerde blik van mama op dat moment. "Nooit... nooit, hoor je, met déze schaar papier of prentjes knippen, hé! En al hélemaal geen bloemstengels of zo!"  Mama is meestal vrolijk en goedlachs, maar op dit moment ook telkens onverbiddelijk. "Als ik je betrap, dan zwaait er wat!"

Roos, die naaien en vooral het maken van patronen als een soort van "toveren" ziet, gelooft dat elke schaar waarmee je stof knipt een soort van toverkracht moet hebben. Knip je er prentjes voor school mee uit, dan is de toverkracht verbroken... Ja, zoiéts moet dat zijn...

Mama naait, Roos breit. Dat gaat zo al vele weken op woensdagmiddag. Gezellig. En intussen babbelen ze. Roos moet weten wat mama vroeger wilde worden. Waar ze papa toch heeft leren kennen. Of ze tevoren ook wel eens met andere jongens gezoend had. Waar mama heen ging op schoolreis. En of mama ook zo'n hekel had aan hinkelen. En op welke manier is buurman Theo nu ook alweer familie? "Zijn grootmoeder en mijn grootmoeder,... dat waren zussen," legt mama uit. "O, "zegt Roos, "héél vér familie dan?" "Ja, vér familie," knikt haar moeder haar toe en speldt een mouw vast aan het stuk stof waar ze tot nu toe mee bezig was.

En dan gaat de bel. Roos kijkt op de lichtblauwe keukenklok die naast het raam hangt. Even na drieën. "Lode?" vraagt ze. "Ja, ga maar kijken, ik denk haast dat dat Lode moet zijn," antwoordt haar moeder.
Roos gooit haar breiwerk met een klap op tafel en snelt de keuken uit,  de woonkamer door, de inkomhall van hun huis in. Achter de matglazen voordeur herkent ze de contouren van Lode al.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten